zaterdag 5 april 2008

In de wacht

De lente is gearriveerd. Het zonnetje schijnt, de vogels fluiten in de binnenplaats en overdag loopt de temperatuur al aardig op. De straten lijken opeens een stuk voller. Mensen doen lekker lang over hun wandelingetje naar de bakker of kantoor. Ze maken een praatje met de buren of hangen zomaar wat rond op een plek waar de soms nog frisse wind niet waait. Het leven speelt zich opeens weer buiten af en dat doet de stemming merkbaar goed. Maandenlang hing er een grauwsluier over de stad. Ergens in november was die er opeens. Soms was het uitgesproken guur en onaangenaam weer, soms viel het allemaal wel mee, maar hoe dan ook was het winter. De gezichten stonden zakelijk, gelachen werd er weinig. Wie op straat moest zijn had haast. De stad was in afwachting van het voorjaar. Ik moest in die onveranderlijke, van elkaar niet te onderscheiden maanden vaak denken aan twee momenten die als zomers einde in mijn geheugen staan gegrift. Ik heb meer van zulke momenten mee mogen maken, veel meer, maar deze zijn om een of andere reden tot iconen van de bijbehorende emoties uitgegroeid. Het ene betreft een septemberfeest op het gekraakte ADM-terrein in de Amsterdamse haven. Na een mooie dag stonden wij met jointjes en bier in de modder van een door honderden schoenen stukgelopen grasveldje langs het IJ. Onze zomerwens was nog lang niet ten einde, maar de met het vallen van de nacht optrekkende kou viel niet te negeren. Het was een kou die vertelde dat de winter eraan kwam, een besef dat mij van een romantische treurnis vervulde. We stonden daar tegen beter weten in de zomer nog een beetje te rekken, we hielden in ons denken manmoedig in stand wat eigenlijk allang voorbij was. Veel vroeger in het jaar, ergens midden augustus, maakte ik dezelfde gevoelens door in Helsinki, hoog in het noorden, waar de zomer even uitbundig als kort is en de omslag snel komt. Dat denken aan de zomer, niet willen accepteren dat de winter in aantocht is, dat is de manier waarop we hier al die tijd hebben geleefd. Het wordt nooit koud genoeg om werkelijk door een wintergevoel te worden overvallen, met loeiende kachels en een idee van gerechtvaardigde strijd tegen de elementen. Maar het is tegelijkertijd nooit warm genoeg om te geloven dat het best lekker weer kan zijn. Winter, dat is hier een kwestie van afwachten, van koude huizen en tegen heug en meug doorleven tot op een dag alles weer vanzelf gaat. Die dag lijkt nu te zijn gekomen.

Geen opmerkingen: