donderdag 30 oktober 2008

Het beklemmende heden

Mensen hebben de neiging enge gebeurtenissen niet goed waar te nemen. Ze willen zo graag weg uit het gevaar, dat ze meer met hun gedachten bij de bevrijdende toekomst zijn dan bij het beklemmende heden. Dit is op zichzelf niet zonder gevaar. Ook de ondergrondse reiziger wilde heel graag ergens anders zijn, met onopvallende kleren aan en bevrijd van de angst dat hij elk moment kon worden opgepakt en beschuldigd van iets waar hij slechts zijdelings bij betrokken was. Maar ja, ook zijdelingse betrokkenheid wordt in dit zero tolerance-tijdperk zwaar bestraft. De molens waren verlaten. De toegangsdeuren zaten op slot en nergens zag hij een schuurtje of afvalhoop waar hij iets van zijn gading kon vinden. De reiziger begon de helling naar het dorp af te dalen. Hij had opeens heel erg honger en dorst. Maar met een biljet van tweehonderd euro kwam hij niet ver in een bar waar een ontbijt een duro kostte. Ook na een hele nacht lopen zag de ondergrondse reiziger nog altijd geen uitweg uit zijn situatie. Hij zag zichzelf in de bus naar het zuiden zitten, richting Bailén en vandaar naar Sevilla of Granada, ja, dat zag hij wel, maar hoe daar te komen was een ander verhaal. En toen zag hij een trekker. In een kuil in het veld, een glooiende diepte, stond een roestige trekker te niksen en toen hij er vol verwachting op af liep werd die volstrekt onterechte verwachting zowaar niet gelogenstraft. In de gereedschapsbak onder het stoeltje vond hij een overall. Een kinderoverall weliswaar, maar toch. Als hij zijn benen in de pijpen stak en hij bond het bovenlijfje om zijn middel en hij scheurde de panden van zijn monnikspij af zodat hij een soortement bolero overhield of een cowboyvest als je liever hebt en dat vest haalde hij eens flink door het stof zodat het niet zo herkenbaar een afgescheurde monnikspij was, dan hield hij per saldo een kostuum over waarmee hij zonder veel schrik te veroorzaken een dorpswinkel kon binnenstappen, geloofde de reiziger. Trouw volgde hij zijn gedachten en toen de zon al heet was en het leven in het dorp voor zover aanwezig in volle gang, liep hij de enige winkel binnen en kocht daar twee handdoeken, drie paar sokken, vier onderbroeken, een zwembroek en een T-shirt met onvermijdelijke molen, brood en kaas en tomaten en gymschoenen, een radio en een zakmes, een hoedje en een zonnebril, wat ze maar verkochten en alles ter waarde van honderdtweeënvijftig euro, zodat men tenminste voldoende wisselgeld in kas had en de begeerte naar zijn schitterende biljet het van de argwaan won. Met zijn schatten in twee plestik zakken liep de reiziger de winkel weer uit. Achter een muurtje kleedde hij zich om. De kinderoverall sneed hij bij tot een heuse korte broek die wat strak om de kloten spande maar verder prima zat. Het bovenstuk en wat er van zijn pij over was wierp hij in een vuilcontainer. De radio wilde hij op een bankje achterlaten voor de gelukkige vinder – wat moest hij met een radio? – maar hij mocht geen achterdocht wekken, niet nog meer, en dus besloot hij het ding tot een volgend dorp mee te slepen. Er was een bushalte op het plein en volgens de informatie kwam er over anderhalf uur een bus voorbij. De ondergrondse reiziger ging de enige bar aan het plein binnen en dronk koffie en bier en at een broodje tortilla de patatas en daarna een koud visje met nog een glas wijn erbij en vervolgens kocht hij een pakje sigaretten en rookte achter elkaar drie sigaretten. Toen de barvrouw vroeg waar hij vandaan kwam antwoordde de reiziger Madrid, want in de grote stad wonen allemaal idioten, dat is algemeen bekend. En je dorp? wilde de barvrouw weten. Nee, niet hier, in het noorden, richting Zamora. Dat was ver genoeg om verdere vragen te vermijden. Er zat een jongeman aan de toog die hem aan Herminio Pan deed denken. Cambiarás tu coche por siete caballos, prevelde de ondergrondse reiziger voor zich uit. Een beetje vies van het roken en een beetje dronken van de wijn nam de reiziger de bus die hem naar Ciudad Real bracht. Daar kocht hij voor twee tientjes een spijkerbroek en een trui en toen had hij nog net genoeg voor de trein naar Córdoba en daarom besloot hij de radio nog even te houden, misschien kon hij hem verkopen. De ondergrondse was gelukkig. Hij was alles kwijt wat hij bezat, maar hij was aan een al dan niet denkbeeldig gevaar ontsnapt en dat bleek voldoende om een jongensachtig gevoel van bevrijding te ervaren, alsof hij voor het eerst van zijn leven alleen naar de stad ging om eens lekker te roken. De ondergrondse reiziger lachte. Hij keek naar het kale land en hij lachte. Toen sloeg de schrik hem om het hart. Onder de bestuurdersstoel van zijn bruine Seat Ibiza, tijdelijk in een weiland geparkeerd, stak een doorzichtig plestik mapje met daarin de autopapieren en zijn rijbewijs. Totaal niet aan gedacht. De reiziger vloekte zijn machteloosheid van zich af. Hield het dan nooit op?

woensdag 29 oktober 2008

Voordrachtskunst

Lou Reed, in wie de slanke jongeman definitief heeft plaatsgemaakt voor het gedrongen en gespierde kereltje dat hij altijd al was, heeft een ernstige hobby gemaakt van het voorlezen van andermans gedichten. In het kader van een Catalunyapromotiecampagne, een campagne ter promotie van Catalunya in Reeds woonplaats New York City, las de onderkantreporter van Queens en omliggende stadsdelen vorig jaar de Engelse vertaling van enkele Catalaanse gedichten voor. Van de week kwam hij het hier ter stede nog eens over doen voor het literatuurfestijn Kosmópolis ’08. Op vrijdagavond waren enkele honderden poëzie- en andere belangstellenden samengedromd in de bibliotheek van het Centre de Cultura Contemporània de Barcelona om het voordrachtfenomeen in actie te zien. Reed stelde teleur. Wat hij deed had iedere lul de behanger kunnen doen. Zonder veel inleving of dictie een handvol van zichzelf wel mooie verzen voorlezen, daar kwam het overgrote deel van het publiek duidelijk niet voor. Waar ze wel voor kwamen kregen ze overigens, dus hadden ze niet veel te klagen en deden dat daarom ook niet. Ze kwamen namelijk voor een glimp van Hem. Wel nu, zelfs op de achterste rij was Lou Reed een stuk dichterbij dan bij een concert. Gefeliciteerd maar weer met deze fijne ervaring. Wie het wel goed deed was zijn echtgenote Laurie Anderson. Die was thuisgebleven en las via de webcam voor, maar zij deed het met een overtuiging alsof ze die gedichten zelf had geschreven en zij kreeg daarom, hoewel afwezig, het meeste applaus. Lou Reed scheen dat wel prettig te vinden. Ik kreeg opeens de indruk dat hij opzettelijk had geprobeerd om de zaal leeg te lezen. Wegwezen, fuckers, dit is saai, wist je dat nog niet? Hij blijft een held, deze Reed.

maandag 27 oktober 2008

De afgelikte boterhamcompetitie

Het samenstellen van een sportcompetitie is niet zo ingewikkeld. Zet de helft van de clubs in het linkerrijtje, de andere helft in het rechterrijtje, hou de club linksboven strak op zijn plaats en laat de rest als een fietsketting langs deze ene club lopen. Vervolgens de clubs om en om uit en thuis laten spelen en voilá, een competitie. Moeilijk wordt het pas wanneer allerlei combinaties onverenigbaar zijn met elkaar of met de jaarlijkse braderie. In Spanje doen ze er niet moeilijk over. Via loting wordt het rijtje bepaald en daar heeft iedereen zich maar aan te houden, kermis of geen kermis. Omdat het toeval vreemde dingen doet, kan het gebeuren dat vier van de clubs uit de top vijf dit seizoen achter elkaar in de ketting zitten. Dat stelt veel topwedstrijden nog even uit tot december en het heeft vervelende consequenties voor andere clubs. Achtereenvolgens tegen Sevilla, Barça, Real Madrid en Villareal moeten, het is niet echt een zonnig vooruitzicht. Het kan sommige trainers zelfs de kop kosten. Het dit seizoen zo enthousiast begonnen Atletico Madrid scoorde opeens drie nullen op rij en de kranten schreven al dat trainer Aguirre maar aan de kant geschoven moest worden. Gelukkig voor hem werd gisteren in de laatste minuut een gelijkspelletje behaald tegen Villareal. De leden van het illustere rijtje hebben ondertussen alle reden om naar elkaar te loeren. Wie heeft eigenlijk het meeste voordeel van het schema? Levert Barça een uitgebluste tegenstander aan Madrid af of treffen de merengues juist een club die tot de tanden gemotiveerd is om eindelijk weer een goed resultaat te behalen? Je kunt er tot in het oneindige over speculeren en dat is precies wat de sportbladen doen. Wie gelijk heeft is nog niet duidelijk, maar dat de kampioen zijn triomf aan de competitieopzet heeft te danken staat al een tijdje vast.

zondag 26 oktober 2008

Ouwe koek

Het Joods Historisch Museum in Girona heeft een hoop te vertellen maar, zoals mijn geliefde opmerkte, bitter weinig ten toon te stellen. Veel meer dan wat grafstenen is er niet overgebleven van een meer dan duizendjarig verblijf. Toen de joden na de val van Jeruzalem uit hun land werden verjaagd, verspreidden ze zich over het Romeinse Rijk. Want met al hun heerszucht en wapengekletter hadden de Romeinen per saldo meer beschaving en dus bescherming te bieden dan wat in barbaarse streken verwacht mocht worden. Rond 200 duiken ook in de analen van de stad Girona de namen van enkele joodse families op. De joden lagen in die tijd goed bij de Romeinse elites. Terwijl het volk massaal op het christendom overstapte, gaven de betere standen de voorkeur aan bekering tot het joodse geloof. Al dat christelijk lijden, het was begrijpelijk dat het proletariaat zich daarmee identificeerde, maar de ontwikkelde klasse ging liever een wat intellectuelere relatie met de schepper aan. Zo bloeide in de steden van Catalunya een joodse gemeenschap op die de politieke woelingen na de val van Rome goed wist te doorstaan. Pas toen het volgende bewind in Rome vele eeuwen later naar machtsuitbreiding begon te hongeren en de onwetende gelovigen er nog maar eens aan herinnerde dat het die joden waren geweest die hun heiland hadden vermoord, ontstonden er problemen. Vanaf die tijd braken met enige regelmaat pogroms tegen de joodse stadgenoten uit. Ook organiseerde de kerk openbare discussies, zogeheten controverses, waarin christenen hun joodse buren van de superioriteit van hun geloof probeerden te overtuigen. En blijkbaar wisten ze hun ideeën met het nodige vuur uit te dragen, want deze sessies schijnen altijd wel tot een handvol bekeringen te hebben geleid. Overigens bleven de nieuwbakken conversos in alle vriendschap en gemoedelijkheid met hun voormalige geloofsgenoten omgaan, want dan wel weer eens aanleiding voor een volgende slachtpartij kon zijn. Afijn, het eind van het lied is bekend. Het katholieke koningspaar Fernando en Isabel gaf met zijn heilige inquisitie het joodse leven in Sefarad (España) de genadestoot. Wie het geld had ging ervandoor. Wie arm was vluchtte in de schoot van de moederkerk en verhuisde voor alle zekerheid met zijn nieuwe naam en zijn kruisje naar een stad of dorp waar de aanwezigheid van lotgenoten enigermate bescherming bood. Op diverse plaatsen vond je tot honderd jaar geleden geïsoleerd levende gemeenschappen die aan de buitenkant niet van katholiek te onderscheiden waren. Toen trok de industriële revolutie de mensen naar de steden en begon de grote atheïstische vermenging die tegenwoordig nog altijd in volle gang is.

vrijdag 24 oktober 2008

Nacht en ontij

Hij had niet gerookt. Dat was in elk geval positief. Normaal kostte het weinig moeite om een sigaret te laten liggen, maar met drugs in zijn lijf verlangde hij altijd naar de beet van tabak achter zijn borstbeen. Dat de maan scheen en bijna vol was, was ook positief. Kon hij tenminste zien waar hij zijn voeten neerzette. Hij had gemerkt dat een sukkeldrafje, een dansend ritme, veel valpartijen voorkwam. Na twee uur was hij volkomen uitgeput neergestort en toen de nacht viel en de maan zijn pas verlichtte was hij steeds een stukje verdergegaan. Het was stil om hem heen. Nergens brandden lichtjes, nergens klonk geluid. De ondergrondse reiziger was bang. Angst was op dat moment zijn raadgever. Hij had geen verstand van de sterren, stedeling die hij was, en de geografie zat ook niet in zijn hoofd. Hij was Toledo voorbij en dan was Ciudad Real niet ver meer, dat wist hij nog net, maar niet ver, dat was al gauw een paar dagen lopen. Hij deed zijn best een rechte lijn te volgen. Hij had onthouden waar de zon onderging en hij had wel de indruk in min of meer zuidelijke richting te gaan. Je moet altijd pauzeren wanneer de zon ondergaat en opkomt, had hij langs de snelweg in Duitsland geleerd. Even wachten tot de verandering achter de rug is, dan wen je er het snelste aan. De ondergrondse reiziger moest lachen. Dat begreep die rare geldwolf niet. Je kunt mensen wel hun geld afpakken maar niet hun verlangen om zich aan te passen. Er kwam vanzelf een nieuw systeem om weer het beste van te maken. En het zou nog erger zijn. Steeds erger was immers het patroon. Al babbelend drong de ondergrondse reiziger zich zijn eigen gezelschap op. Over een uur of wat werd het licht, dan moest hij maar eens zien of hij meer kon ontdekken. Inmiddels trokken er wel wolken voor de maan en stak een fluisterende wind op. De reiziger was na een hele nacht lopen zo aan zijn eenzaamheid gewend geraakt, dat het geruis hem van schrik deed inhouden. Waren dat stemmen die hij hoorde? Behoedzaam liep hij verder, tegen een lichte glooiing op. De ondergrondse reiziger keek om zich heen. Alles was donker. Hij had willen doorlopen tot hij bij een weg kwam, dat leek hem de beste manier om een dorp te vinden. Daar moest hij nu niet meteen van afwijken, vond de ondergrondse, eerst eens kijken wat er was. Vlak voor de heuveltop brak opeens de hemel en een beetje maanlicht scheen naarbinnen. De reiziger zag vier schaduwen, vier gestalten die met de armen in de lucht naast elkaar stonden. Ze praatten tamelijk luid hier boven waar de wind wat harder woei, maar nog steeds onduidelijk alsof ze met hun rug naar hem toegekeerd stonden. De reiziger schoot voorzichtig in de lach. Hij liep wel steeds van de goede kant de verkeerde situatie binnen, dat had iets hoopvols. Toch leek het beter te wachten tot de vier waren verdergegaan. De reiziger vond bescherming bij een onderkomen struikje in het verder ongebroken kale land. De maan was weer verdwenen. Vergeefs luisterde hij naar de stemmen. Er zat een slepend ritme in, merkte hij, alsof ze steeds dezelfde argumenten herhaalden. En waarom ze daar maar bleven en niet verder gingen werd ook steeds vreemder. De ondergrondse reiziger begon te vermoeden dat hij zich vergiste. Er waren daar vier machines, een tijdelijke installatie misschien, een stilgelegd bouwproject. Met de maan was gek genoeg ook de diepste duisternis weg. Het eerste ochtendzweem goot blauwe inkten over het zwart. Zelf toonde de hemel al een lichte vlek. Opeens wist de reiziger wat hij ging zien. Hij wilde niet kijken. Hij voelde zich heel dom. Toen wierp de opkomende zon van het ene op het andere moment zo’n vlijmscherpe lichtstraal op de vier molens dat hij niet wegkijken kon. Ze waren wit. De reiziger ging op de top van de heuvel staan en zag de dag in het dal aanbreken. Hij zou nu wel een ezel willen, of een paard, om verder te gaan. Daarginds zag hij een kerktoren. Hij zou hier ergens kleren kunnen vinden, wilde de ondergrondse reiziger, liever dan een ezel bedoelde hij. Hij moest maar eens op zoek gaan.

woensdag 22 oktober 2008

Paul W

Wegens ernstige fysieke verzwakking laten de verdere avonturen van de reiziger al een week op zich wachten. Mooie zinnen schrijven, dat is meestal het eerste wat eraan gaat wanneer de lust ontbreekt. Om mezelf niet nog verder teleur te stellen doorbreek ik in elk geval de stilte met eigen belevenissen. Ik heb namelijk afgelopen vrijdag Paul Weller zien optreden en dat is wel een berichtje waard. Mijn geliefde had kaartjes weten te regelen. We hadden thuis die ene cd (Stanley Road) nog maar eens opgezet en via Deezer zijn laatste plaat 22 Dreams beluisterd, om een beetje te zijn voorbereid. Locatie was de Espai Movistar, een grote circustent met een loungeachtige entree, een sponsorruimte en een bar met hersenloze trutjes die allemaal hun klant zo graag een persoonlijke bediening willen geven, terwijl honderd dorstige kelen op dat moment alleen maar zo snel mogelijk aan bier geholpen wensen te worden. De zaal was ruim en helverlicht en het geluid was oké voor een tent. We hadden het voorprogramma, het Amsterdamse Moke, al gemist. Bands beginnen tegenwoordig op tijd! Ook Weller sloeg stipt om tien uur af. Hij zag er goed uit voor zijn jaren. Slank, wit haar, ontspannen en al zijn liedjes zingend met de overtuiging waarmee ze geschreven waren. De band was pittig en dus werden alle nieuwe en oude nummers pittig gespeeld. Dat maakte bijvoorbeeld het onvermijdelijk Style Council-relict Shout to the top een stuk draaglijker dan ik me herinnerde. Ik was toch een beetje binnengekomen als een van die ouwe lullen die betere herinneringen hebben aan The Jam en die dus even overtuigd moesten worden. Daar had Paul trouwens alle begrip voor. Hij leek alles wel best te vinden, net als uiteindelijk zijn publiek. Spaans publiek staat als gemakkelijk bekend. De sfeer is in het algemeen ontspannen en men is gauw tevreden. Een band kan nog eens wat fout doen, de mensen juichen gewoon verder. En als bij het voorstellen van de bandleden de gitarist en de toetsenist voor de gein elkaars applaus in ontvangst nemen, dan heeft niemand iets in de gaten. Behalve natuurlijk – en dat wil ik hier graag met nadruk gesteld hebben – de oude Jamfans. Die wisten het wel.

donderdag 16 oktober 2008

Waarheen?

De euforie van de speed was nu wel uitgewerkt. Wat overbleef was een malend gevoel, alsof ergens in zijn lijf een zacht brommende elektromotor een schoepenrad aandreef. En op het ritme van die stuwende beweging leken ook de gedachten van de ondergrondse reiziger in kringetjes rond te draaien. Hij moest van zijn auto en deze monnikspij af, maar hoe? Bloot door de velden struinen was zelfs met tweehonderd euro in zijn vuist geklemd geen goed idee. De logische oplossing was om kleren te gaan kopen in een dorp dat net groot genoeg was om zoiets te verkopen, maar de pij zou argwaan wekken. Aan de reacties in het wegrestaurant te oordelen waren de geldwolven berucht in dit deel van de wereld. Misschien deed hij er beter aan ergens wat kleren te stelen. Ja, nu hij erover nadacht scheen stelen toch de beste optie. Eerst roven, dan stelen, waar ging het heen met de reiziger? Niet dat ik wil, prevelde de ondergrondse voor zich uit, maar de omstandigheden dwingen mij ertoe. Eerst van kleren verwisselen dus en in een volgend dorp de bus nemen. Waarheen, dat maakte niet uit. Niemand zou hem dan nog herkennen, want ze hadden allemaal die vent in zijn grauwe monnikspij op hun netvlies staan. Nu zijn plan min of meer vaststond, werd de ondergrondse reiziger zich van zijn zichtbaarheid bewust. Hij was nog steeds volkomen alleen in deze uitgedroogde leemvlakte, dat was beslist een voordeel, maar het stelde hem niet gerust. Het gevaar loerde zoals altijd overal. De reiziger zette de cd van Herminio Pan nog maar eens op. Por favor, papa, no intentes enterarme. Toch wel lekkere muziek. In de verte stond een autootje langs de weg geparkeerd. Dichterbij komend herkende hij het wit en groen van de Guardia Civil, op de uitkijk naar een bruine Seat Ibiza. Bruusk kwam de ondergrondse reiziger tot stilstand. Er als een dolle voorbijscheuren en ze dan afschudden leek hem met deze roestbak geen optie. Terug dus maar. Hij keerde en reed in arren moede richting de plek waar hij van de geldwolf afscheid had genomen. Er was tot aan dat punt wel een dorp maar geen zijweg. Vlak voor het dorp zag hij opnieuw een groenwit autootje staan. Het was waar, ze zaten achter hem aan. Ze hadden hem gevonden en wachtten rustig tot hij in de val liep. Opnieuw keerde de ondergrondse reiziger en toen hij ergens halverwege die twee politieauto’s was en de paniek tot ondraaglijke hoogte was opgelopen, draaide hij pardoes het veld in. Weg, weg van hier. Hij kwam tot een halve kilometer, toen reed hij met een luide klap een kuil in en wilde de auto niet meer voor- of achteruit. Zijn eigen gekte en die van de geldwolf vervloekend stapte de ondergrondse reiziger uit zijn bruine Ibiza. Hij bedacht zich en trok de cd van Herminio Pan uit de speler. Die had er tenslotte niets mee te maken. De reiziger zette het op een sukkeldraf. Het was laat in de middag. Over een uur of drie ging de zon onder, dan was hij veilig. Als hij geluk had scheen de maan en kon hij verderlopen. Hij wilde er niet aan denken wat pech allemaal kon betekenen.

dinsdag 14 oktober 2008

De stemming slaat om

Terwijl ze traag door Sin Metalico reden en de ondergrondse reiziger zich ongemakkelijk afvroeg hoeveel de politie inmiddels wist, was de geldwolf druk met de bankpasjes in de weer. Drie keer lukte het hem om in te breken, een vierde keer niet. De geldwolf maakte telkens het maximale bedrag over dat het bankierprogramma toeliet. Zet er de sokken maar in, zei hij toen ze het stadje achter zich hadden. En wat doe jij ermee, kon de reiziger niet nalaten te vragen. Ik maak het weg, zeg ik toch? De stemming van de geldwolf sloeg opeens om. Je gelooft me niet, hè? snauwde hij. Je bent ook zo’n eikel die op het laatst toch aan geld denkt. Dat wil ik niet, stamelde de ondergrondse reiziger geschrokken. Vast niet, grijnsde de geldwolf. Hij gebaarde naar de kant van de weg. Stop hier maar. Ga je eruit? Bevreemd en een tikje ongerust stopte de reiziger bij een dammetje over de droge greppel die de weg al een eindje volgde. En jij ook uitstappen, beval de geldwolf. Vlug, en trek je kleren uit. Pas toen hij de loop van het pistool op zijn buik zag gericht begreep de ondergrondse reiziger dat hij nu aan de beurt was. Maar hij begreep de bedoeling pas toen de geldwolf hem zijn pij toewierp. Hij was inderdaad vel over been. Geef me al je spullen, zei hij, kleren, koffer, wat je maar hebt. De ondergrondse reiziger, die de ernst van de situatie inmiddels inzag, begon te pleiten. Ik kan je overal afzetten, hoor, waar je maar wil. Ik hou mijn mond wel. Klets gerust een eind weg, lachte de geldwolf, jouw vingerafdrukken staan op al deze lege portemonnees. Klootzak. Nee. De geldwolf liet zijn pistool zakken. Ik ben geen klootzak, ik moet dit doen. Waarom leven twee miljard mensen van twee dollar per dag terwijl op de aandelenbeurzen de miljarden van hand tot hand gaan? Wat is dat voor systeem? Daar moet een eind aan komen. En die mensen in de bar dan? vroeg de ondergrondse, dat waren niet bepaald rijke lui. Die hebben zeker pech gehad? Och, zei de geldwolf laconiek, ze maken het wat eerder mee dan de rest. Hij gebaarde met zijn pistool. En nu terug in de auto jij en wegwezen. In dit pak dat iedereen gezien heeft? Ik lever je toch niet uit, vond de geldwolf, ik hoop voor je dat je het redt. Dank je wel, gromde de reiziger. Hij bedacht zich dat zijn verontwaardiging op dit moment weinig waard was. Succes dan maar met je strijd, mompelde hij, heb je misschien wat benzinegeld voor me? De geldwolf schoot in de lach. Oké man, maar wees er zuinig mee, het systeem niet voeden hè? Instemmend knikkend nam de reiziger een briefje van tweehonderd euro in ontvangst. Dan ga ik maar, zei hij. Ik ook, zei de geldwolf. De ondergrondse reiziger hoopte heel even dat de geldwolf zich zou bedenken, maar dat gebeurde niet en zo reed de hij de N4 weer op, in een naar andermans zweet ruikende grauwe monnikspij en met niets anders op zak dan een briefje van tweehonderd euro, geen eten of kleren, en met een heleboel haast. Ik moet ergens kleren vandaan halen, dacht hij paniekerig, ik moet de auto kwijtraken. De reiziger keek om zich heen. Het land was plat en kaal en de zon scheen onbarmhartig. Hij moest opeens denken aan Herminio Pan. Hij had nu manager kunnen zijn, in Madrid.

maandag 13 oktober 2008

Geen lunch vandaag

De ondergrondse reiziger voelde een aanzwellende drang om zich te uiten. Hij wilde de geldwolf zeggen dat hij mee wou doen, dat hij wou helpen de geldmachine op de knieën te krijgen. Maar in zijn hoofd maalden zoveel zinnen rond dat hij niet wist met welke hij moest beginnen. Hij wist ook niet of hij hard of juist langzaam moest rijden. Daar komt een benzinestation, wees de geldwolf. De ondergrondse reiziger riep zichzelf wakker en reed zijn bruine Ibiza een grindvlakte op waaraan een langwerpig bouwsel stond dat voor de helft benzinestation en voor de helft restaurant was. Heb je trek, vroeg de geldwolf. Het is even geleden dat ik heb gegeten, erkende de reiziger. Kom mee dan. De ondergrondse reiziger vulde zijn tank met benzine en volgde de geldwolf het eetlokaal binnen. Hé, dat is hem, riep een stem, daar in die monnikspij. Dat is een van die geldwolven die overvallen plegen, weet je wel. De geldwolf vloekte. Geen lunch vandaag, sorry, zei hij. Hij haalde een pistool te voorschijn en richtte kort achter elkaar op een vijftal eters. Het is waar, dames en heren, riep hij, ik ben de geldwolf. En dit is een pistool. Leg allemaal uw geld en pasjes en papieren op tafel. Een vrouw begon te gillen en haar man zei stil nu en toen wist niemand nog iets te zeggen. De ondergrondse reiziger had nooit eerder een gewapende overval meegemaakt. Gelukkig sta ik aan de goeie kant, dacht hij. Haal op, knikte de geldwolf, haal die spullen op. De reiziger begreep dat hij op dit moment niet kon weglopen. Dan dacht iemand: kijk eens, tweespalt, en die ging dan de held spelen en dan gebeurden er ongelukken. Hij moest doen alsof dit dagelijks werk voor hem was. Met zijn kop vol speed liep de ondergrondse de tafels langs en wierp alle uitgestalde bezittingen in een tot zak gevouwen tafellaken. Ik ben een boef, dacht hij, na al die jaren ben ik toch een boef. Maar bij de vierde tafel begon hij de artistieke kanten van het roversvak te zien. Die mensen moesten niet zeuren, ze mochten blij zijn eens een overval mee te maken. Hoeveel mensen maken nooit iets mee? Er vandoor, siste de geldwolf toen hij triomfantelijk terugkeerde met zijn buit, in de auto en starten. Zodra de motor klonk kwam de geldwolf het erf op hollen. En nu wegwezen. De reiziger liet het grind hoog opspatten. Na honderd meter begon de wolf te lachen en na nog eens honderd meter opende hij de zak. Geld, geld, juichte hij. Geld en horloges en ringen en bankpasjes en identiteitsbewijzen. Tot verbazing en argwaan van de ondergrondse reiziger trok de geldwolf een kleine laptop onder zijn pij vandaan. Hij opende wat programma’s en selecteerde de bankpasjes, terwijl hij de andere spullen in de zak terugwierp. Rij langzaam door dat stadje daar, zei de geldwolf, ik zoek verbinding.

zondag 12 oktober 2008

De geldwolf

Langs de N4 naar het zuiden, weg van Madrid en haar gulzig verlangen naar roem, pikte de ondergrondse reiziger een haveloze figuur op. Hij had een dunne grijze baard en ongekamde haren en droeg om zijn lijf een soort van monnikspij, wat de reiziger nogal warm leek op een zonovergoten septembermiddag in La Mancha. De lifter, die nergens in het bijzonder naartoe hoefde, gewoon een eindje meerijden, stelde zich voor als een geldwolf. De ondergrondse reiziger moest lachen. Dat schiet nog niet op, als ik zo vrij mag zijn, zei hij. Wat schiet niet op? wilde de ander weten. Het geld, je ziet er niet rijk uit, bedoel ik. O dat. De lifter grijnsde dun. Ja, ik word er niet rijk van; ik hou het niet, hè. Geef je het weg? De ondergrondse reiziger voelde een schuldige gewichtloosheid door zijn hoofd trekken, zoals vaker wanneer hij iemand ontmoette die er werkelijk toe deed. De geldwolf lachte lang en luid, tot ergernis van de reiziger die zich door zijn eigen schuldgevoel in de maling genomen voelde. Nee, ik geef het ook niet weg, zei de geldwolf, ik eet het op. Hij zag de ondergrondse reiziger naar zijn magere gestalte kijken. Ik verbrand het, ik verzuip het, ik maak het weg. Je maakt geld weg? Natuurlijk, hoe minder geld in de wereld hoe beter, nietwaar? De reiziger voelde een brede grijns aan zijn wangen trekken. Hij wilde vertellen hoe hij als kind twee keer zijn spaargeld had weggesmeten, maar misschien was dat een beetje een flauwe manier om zijn sympathie kenbaar te maken. Hoe kom je eraan, vroeg hij daarom, hoe kom je aan geld om kwijt te maken. De geldwolf legde twee witte pillen op zijn tong en nam een slok uit een flesje medicinale alcohol. Dat steel ik, zei hij erbij. De ondergrondse reiziger onderging een lichte onrust bij deze bekentenis. Ben je goed, deed hij geïnteresseerd, ik bedoel, maak je verschil? De geldwolf leek met deze vraag wel tevreden. We zijn met velen, antwoordde hij. Hij reikte de reiziger een pil aan. Wat is het, vroeg die. Gewoon speed. De ondergrondse reiziger had nooit veel aansporing nodig. Waarom ook niet, dacht hij. Het was warm en de weg was recht en speed kon hij in het algemeen goed verdragen. Hij ging er alleen heel erg van willen. De reiziger slikte zijn pil door zoals de geldwolf had gedaan. We zijn al een eind op weg, vertelde die. Over een tijdje zijn we bij het omslagpunt en dan wordt het leuk. Waarom? Omdat het geld dan zijn waarde begint te verliezen, het eet zichzelf op zogezegd. De reiziger voelde de speed van zijn maag bezit nemen. Ik begrijp het niet, zei hij slimmig, als er minder geld is wordt het toch meer waard? Niet als mensen bang worden voor hun geld, niet als ze bang worden om een geldwolf tegen te komen. De ondergrondse reiziger schoot in de lach. Het was van een verpletterende logica. Zijn neus begon te lopen. Hij snoof twee keer op en vroeg om een sigaret. Ik rook niet, zei de geldwolf. Ik eigenlijk ook niet, bekende de reiziger. Er komt vanzelf een benzinestation, dacht de geldwolf, haal je daar toch een sigaretje? Hij heeft gelijk, dacht de ondergrondse reiziger, er is geen haast bij.

vrijdag 10 oktober 2008

Cocodrilo

Uiteindelijk leiden alle wegen naar Madrid. De dorpen die stadjes waren geworden werden voorsteden en de weg die ze verbond werd een kralenketting van rotondes en stoplichten. Herminio Pan keek zijn ogen uit. Mooi, heel mooi, zei hij telkens. Moet je kijken, niños limpios en todos partes. Hij grijnsde en voegde er met onmiskenbaar sarcasme aan toe: a mi me parece casi como el paraiso. De ondergrondse reiziger herkende die woorden uit de inmiddels driemaal afgespeelde cd. Luister eens, zei hij, ik kan je manager niet worden. Niet? Herminio, onderhand aardig zatjes van de 43, begon te huilen. Wie zal mij dan helpen? Ik ben een muzikant, ik heb een manager nodig. De ondergrondse reiziger werd kriegel van zoveel gelamenteer dat wat hem betreft met een slokje minder vermeden had kunnen worden. Nou jongen, gromde hij, ik zou zeggen, maak van een scheet geen donderslag. Herminio, die hem kennelijk verkeerd had verstaan, lachte door zijn tranen heen. Een donderslag, van een scheet, ja, da’s een goeie. De ondergrondse reiziger, doortastend als hij zijn kon wanneer hij onverwacht werd gevleid, dook voor een aanstormende bus een smal straatje in. Vergeet die grap nog even, ik breng je naar een café waar ze je muziek vast wel waarderen en waar ook je plant welkom is. En dan moet ik het maar uitzoeken? veronderstelde Herminio. Inderdaad, maar je moet maar zo denken, Madrid is een stuk groter dan San Gilipollas en het stikt hier van de mensen die dolgraag beroemd worden. Met zijn aanstekelijk gebabbel wist de reiziger de stemming weer wat op te fleuren. Toen ze stilhielden voor een kale gevel met gebroken ruiten en een blinde deur van plaatstaal, was Herminio Pan overtuigd dat hij het ging maken. Een inspirerende omgeving, sprak hij goedkeurend, ik krijg allemaal nieuwe ideeën. La droga me chupa, wat zeg je daarvan? La droga me chupa y me sale por la nariz. Heel leuk, zei de ondergrondse reiziger. Hij hielp Herminio zijn plant uit de auto tillen en stak zijn hand uit. Het ga je goed, jongen. Ik zie je, man, antwoordde Herminio Pan. Ik denk het niet, geloofde de reiziger. Hij had opeens haast. Hij voelde dat een nieuw avontuur op hem wachtte.

woensdag 8 oktober 2008

C-17

De C-17 is een Brabants aandoende snelweg. Smal, bochtig en rakelings langs eenzame fabrieken scherend. De C-17 is een gratis snelweg. Pal ernaast loopt de betaalde snelweg. Gek genoeg staan op de betaalde snelweg eindeloze files terwijl het op de C-17, afgezien van een enkel stoplicht, lekker doorrijdt. De ondergrondse reiziger ervaart een natuurlijke voorkeur voor de C-17. Het katholieke gevoel dat de C-17 oproept wordt versterkt door de vele wielrijders. Groepjes en ook wel eenlingen die in wielrenpak op twee smalle bandjes strak tegen de vangrail voortpedaleren terwijl ze op minder dan een meter afstand door bolderende vrachtwagens worden ingehaald. Levensgevaarlijk. Maar goed, er zijn niet zoveel wegen in dit land dus is het normaal om op de grote weg te fietsen. Gisteren zag ik een troepje bejaarde heren op de fiets, keurig in hedendaags sponsorpak. Er waren enkele buikjes bij, maar de meesten waren lekker tanig. Ze deden me denken aan een poster die ik laatst in het postkantoor zag. Op een reclame voor een of andere dienstverlening was een actiefoto van de oude Spaanse klimlegende Federico Bahamontes afgebeeld. Vroege jaren zestig, schat ik zo. De adelaar van Toledo is al niet meer zo piep. Hij ziet eruit als een skelet met pezen en een enkele spier en hij rijdt niet ergens naartoe, hij rijdt ergens vandaan. Hij rijdt bij zijn armoe vandaan. Hij vlucht uit alle macht voor de zuigkracht van kerk en kapitaal die het volk dom en arm houden. Hij moet per se tegen die berg op en als hij boven is dan is hij er nog niet. Dan moet hij vliegen. Het is hem naar vermogen gelukt.

maandag 6 oktober 2008

Nocilla dreaming

De dorpen waar ze doorheen kwamen groeiden uit tot stadjes. Herminio had nog niet veel gezegd. Hij leunde tegen de deur en boerde zijn marihuanatop op. Alles wel? informeerde de ondergrondse reiziger. Herminio Pan lachte langzaam en krakend. Ik moet zeggen, sprak hij op zijn onderhand vertrouwde verhalende toon, me encuentro sorprendente bien. Dat is ook een lied van me, weet je. Hoeveel liedjes heb je eigenlijk, vroeg de reiziger. Een cd vol. Ik heb een plaat gemaakt. Daar keek de reiziger van op. Ik heb een speler in de auto, wees hij. Heb je een exemplaar bij je? Altijd, weet je, verzekerde Herminio. Even later klonk een aanstekelijk mengsel van blues, rock en jazz uit de ene luidspreker die het nog deed. Goeie muziek, vond de reiziger. Hij zou nog bijna vragen ben jij dit, maar de verbazing had nu wel lang genoeg geduurd. Herminio had inmiddels een fles 43 tevoorschijn getrokken. Hij nam een ferme slok en zong met zichzelf mee: jarabe, la vida esta secándose. Wil je ook, vroeg hij. Gulzig zette de ondergrondse reiziger zijn keel in brand, tot de tranen in zijn ogen sprongen. Daarna keek hij weer naar de weg. Het was nog een heel eind naar de volgende bocht. Waar zijn we, vroeg hij. Geen idee, zei Herminio Pan, ik ben hier nog nooit geweest. En in Madrid? Daar ook niet. Heb je geld, vroeg de reiziger, ik bedoel ga je ergens heen? Ik ga met jou mee, zei Herminio. Hij wachtte tot ze door de bocht waren voor hij vroeg: wil je mijn manager worden? Ik, je manager? De ondergrondse reiziger schoot in de lach. Ik heb mijn eigen ding te doen, zei hij. Jammer, zei Herminio oprecht. De reiziger keek hem aan. Hij kon wel wat, die Herminio Pan, en zijn eigen ding dat schoot al jaren niet op. Geef nog eens een slok, zei hij. De ondergrondse reiziger wist het even niet meer.

zaterdag 4 oktober 2008

De machinist

In de negentiende eeuw stond aan de rand Barceloneta een machinefabriek die La Maquinista Terrestre y Marítima heette. Een gigantische stoommachine op het achterterrein dreef de werkplaatsen aan. Hier werden stoommotoren voor de spoorwegen en de scheepvaart gemaakt en constructies van ijzer en staal. Het geraamte van het nabijgelegen Estació de França komt uit la Maquinista de Barceloneta. Ook de treinen van de eerste spoorlijn van Spanje, van Barcelona naar Mataró, kwamen hier vandaan. Er waren meer van dit soort machine- en staalwerkplaatsen. De textielindustrie, motor achter de onweerstaanbare opkomst van Barcelona in deze tijd, had dringend behoefte aan gemechaniseerde weefgetouwen en andere eigentijdse apparatuur. Maar voor trein- en scheepsmotoren moest je bij la Maquinista zijn. In de jaren twintig verhuisde la Maquinista naar de wijk Sant Andreu in wat destijds de noordoostrand van de stad was. Daar werden voor een groeiende cliëntèle treinen, trams en metrostellen vervaardigd. Nog weer later werd la Maquinista door het van oorsprong Franse bedrijf Alstom opgeslokt en werd een nieuw onderkomen gevonden in Santa Perpetua de Mogoda, een kleine twintig kilometer buiten de stad. La Maquinista van Sant Andreu is nu een enorm winkelcentrum waar gezinnetjes op zaterdag boodschappen doen en waar de brommerjeugd zich zo heerlijk kan vervelen. In het oorspronkelijk onderkomen in Barceloneta, voor zover het nog overeind staat, zijn enkele scholen ondergebracht. Als je vanuit de wijk naar de Olympische haven loopt bij het begin van de boulevard aan je linkerhand.

donderdag 2 oktober 2008

Bellen

De telefoon viel uit en vervolgens het internet, dat het na een dag weer deed en toen weer niet, of toch wel, nee, uiteindelijk niet. Per mobiel gebeld met Telefonica, het geprivatiseerde nationale telefoonbedrijf dat in ruil voor zijn dienstverlening de winst in eigen zak mag steken. De volgende dag belden twee mannen met een electriciënskoffer aan de deur. Ze konden binnenshuis niets verkeerds ontdekken. Dat wist ik natuurlijk allang. De mannen verdwenen weer. Later die middag belde een van hen op. Werkt alles weer? De telefoon niet, maar het internet inderdaad wel. De dag erna lag opnieuw alles plat. Telefonica gebeld. Als het toch aan mij lag, zou ik dan de rekening accepteren? Nee zeggen leek me geen optie. Ja hoor, doet u maar. De volgende dag deed alles het weer, niet alleen internet maar ook de telefoon. ’s Middags werd ik door Telefonica gebeld. Alles in orde? Ja hoor, heel tevreden. Bij de verbouwing in het souterrain was per ongeluk een draadje stukgetrokken. Zoiets vermoedde ik al. Niet veel later ging de telefoon opnieuw. Alweer Telefonica. Alles in orde? Ja hoor, heel tevreden. Uw collega belde trouwens al. O werkelijk? Neem me niet kwalijk. Geeft niks, alles doet het weer. Tien minuten later opnieuw de telefoon en voor de derde maal Telefonica aan de lijn. Deze keer een volautomatische collega. Of alles naar wens is ja nee en of u nog van plan bent om te reclameren toets een of niet te reclameren toets nul. Ik had inmiddels ontdekt dat ik tijdens mijn gedwongen afwezigheid van het world wide web geen miljoenenaanbod was misgelopen (gek genoeg), dus ik toetste nul. Men deed tenslotte zijn best. Ongelofelijk maar waar, men deed zijn best. Waarom?