donderdag 30 oktober 2008

Het beklemmende heden

Mensen hebben de neiging enge gebeurtenissen niet goed waar te nemen. Ze willen zo graag weg uit het gevaar, dat ze meer met hun gedachten bij de bevrijdende toekomst zijn dan bij het beklemmende heden. Dit is op zichzelf niet zonder gevaar. Ook de ondergrondse reiziger wilde heel graag ergens anders zijn, met onopvallende kleren aan en bevrijd van de angst dat hij elk moment kon worden opgepakt en beschuldigd van iets waar hij slechts zijdelings bij betrokken was. Maar ja, ook zijdelingse betrokkenheid wordt in dit zero tolerance-tijdperk zwaar bestraft. De molens waren verlaten. De toegangsdeuren zaten op slot en nergens zag hij een schuurtje of afvalhoop waar hij iets van zijn gading kon vinden. De reiziger begon de helling naar het dorp af te dalen. Hij had opeens heel erg honger en dorst. Maar met een biljet van tweehonderd euro kwam hij niet ver in een bar waar een ontbijt een duro kostte. Ook na een hele nacht lopen zag de ondergrondse reiziger nog altijd geen uitweg uit zijn situatie. Hij zag zichzelf in de bus naar het zuiden zitten, richting Bailén en vandaar naar Sevilla of Granada, ja, dat zag hij wel, maar hoe daar te komen was een ander verhaal. En toen zag hij een trekker. In een kuil in het veld, een glooiende diepte, stond een roestige trekker te niksen en toen hij er vol verwachting op af liep werd die volstrekt onterechte verwachting zowaar niet gelogenstraft. In de gereedschapsbak onder het stoeltje vond hij een overall. Een kinderoverall weliswaar, maar toch. Als hij zijn benen in de pijpen stak en hij bond het bovenlijfje om zijn middel en hij scheurde de panden van zijn monnikspij af zodat hij een soortement bolero overhield of een cowboyvest als je liever hebt en dat vest haalde hij eens flink door het stof zodat het niet zo herkenbaar een afgescheurde monnikspij was, dan hield hij per saldo een kostuum over waarmee hij zonder veel schrik te veroorzaken een dorpswinkel kon binnenstappen, geloofde de reiziger. Trouw volgde hij zijn gedachten en toen de zon al heet was en het leven in het dorp voor zover aanwezig in volle gang, liep hij de enige winkel binnen en kocht daar twee handdoeken, drie paar sokken, vier onderbroeken, een zwembroek en een T-shirt met onvermijdelijke molen, brood en kaas en tomaten en gymschoenen, een radio en een zakmes, een hoedje en een zonnebril, wat ze maar verkochten en alles ter waarde van honderdtweeënvijftig euro, zodat men tenminste voldoende wisselgeld in kas had en de begeerte naar zijn schitterende biljet het van de argwaan won. Met zijn schatten in twee plestik zakken liep de reiziger de winkel weer uit. Achter een muurtje kleedde hij zich om. De kinderoverall sneed hij bij tot een heuse korte broek die wat strak om de kloten spande maar verder prima zat. Het bovenstuk en wat er van zijn pij over was wierp hij in een vuilcontainer. De radio wilde hij op een bankje achterlaten voor de gelukkige vinder – wat moest hij met een radio? – maar hij mocht geen achterdocht wekken, niet nog meer, en dus besloot hij het ding tot een volgend dorp mee te slepen. Er was een bushalte op het plein en volgens de informatie kwam er over anderhalf uur een bus voorbij. De ondergrondse reiziger ging de enige bar aan het plein binnen en dronk koffie en bier en at een broodje tortilla de patatas en daarna een koud visje met nog een glas wijn erbij en vervolgens kocht hij een pakje sigaretten en rookte achter elkaar drie sigaretten. Toen de barvrouw vroeg waar hij vandaan kwam antwoordde de reiziger Madrid, want in de grote stad wonen allemaal idioten, dat is algemeen bekend. En je dorp? wilde de barvrouw weten. Nee, niet hier, in het noorden, richting Zamora. Dat was ver genoeg om verdere vragen te vermijden. Er zat een jongeman aan de toog die hem aan Herminio Pan deed denken. Cambiarás tu coche por siete caballos, prevelde de ondergrondse reiziger voor zich uit. Een beetje vies van het roken en een beetje dronken van de wijn nam de reiziger de bus die hem naar Ciudad Real bracht. Daar kocht hij voor twee tientjes een spijkerbroek en een trui en toen had hij nog net genoeg voor de trein naar Córdoba en daarom besloot hij de radio nog even te houden, misschien kon hij hem verkopen. De ondergrondse was gelukkig. Hij was alles kwijt wat hij bezat, maar hij was aan een al dan niet denkbeeldig gevaar ontsnapt en dat bleek voldoende om een jongensachtig gevoel van bevrijding te ervaren, alsof hij voor het eerst van zijn leven alleen naar de stad ging om eens lekker te roken. De ondergrondse reiziger lachte. Hij keek naar het kale land en hij lachte. Toen sloeg de schrik hem om het hart. Onder de bestuurdersstoel van zijn bruine Seat Ibiza, tijdelijk in een weiland geparkeerd, stak een doorzichtig plestik mapje met daarin de autopapieren en zijn rijbewijs. Totaal niet aan gedacht. De reiziger vloekte zijn machteloosheid van zich af. Hield het dan nooit op?

Geen opmerkingen: