woensdag 12 november 2008

Ronda

Het crisiswijf zat middenin haar eigen crises, dat was waar, ze rolde zolang als haar omgeving kon heugen van de ene in de andere, maar ze had misschien wel daarom een bijzondere gevoeligheid ontwikkeld voor die gezamenlijke maatschappijbrede depressies en paniekaanvallen die crisis of hysterie of, als men de werkelijkheid nog even niet onder ogen wenst te zien, een moeilijke dag voor de beurzen worden genoemd. Ze sprak erover terwijl de ondergrondse reiziger haar cabriolet door de nacht stuurde en zij met groeiende loslippigheid haar glas wijn naar hem hief. Ik voel de vermoeidheid die van ons Spanjaarden bezit heeft genomen, zei Rocío ernstig. We hebben zolang op een bel van geluk geleefd; de bouwbubbel was aan ons optimisme te danken, aan dat eeuwige geloof dat morgen alles beter zal zijn, dat geloof dat ons doet dansen in de straten terwijl de oogst op het veld staat te verrotten. Ze giechelde en liet haar lange nagels over de in hagelnieuwe spijkerstof gestoken dij van de reiziger omhoog gaan. Mooie zinnen maak ik, hè? Heel mooi, knikte de ondergrondse. Ze reden binnendoor over Ronda, over slingerende stikduistere bergwegen, omdat de nachtlucht volgens Rocío nergens zo heerlijk was als hier. De reiziger veronderstelde dat ze de verlatenheid graag aangreep om hem tot een volgende inspanning te verleiden. Wij Spanjaarden, we zijn zo moe, vervolgde Rocío. We hebben zo ons best gedaan om het beter te krijgen, ieder jaar beter dan het vorige en dat al dertig jaar lang, in sommige opzichten al vijftig jaar lang. En al werd het steeds moeilijker omdat er telkens minder mogelijkheden op vooruitgang overbleven, toch gingen we voort op die schitterende weg. Zelfs de Volkspartij hield ons niet tegen. Ons geloof in morgen werd iedere ochtend bewaarheid. Maar nu kunnen we niet meer. We zijn op, de rek is eruit. Alles is duur en ingewikkeld geworden. Nu willen we rust, we willen moe zijn. We willen het niet langer beter hebben, we willen weer arm zijn en worst eten. En hoe weet jij dat? vroeg de ondergrondse reiziger. Dat voel ik, antwoordde Rocío. Ik voel het in mijn hart, in mijn darmen, in mijn ziel. Ik voel het bloed van el pueblo español. En jijzelf, vroeg de reiziger, wil jij ook weer arm zijn? Ben jij ook moe? Rocío schaterde het uit. Haar hand rustte nu vol op zijn kruis, dat inmiddels een gezellige bobbel te zien gaf. Arm zal ik in dit leven wel niet meer worden, lachte ze, en moe, dat kan ik beter aan jou vragen. De reiziger was uiteraard doodop. Op zijn leeftijd zat hij niet op een tweede achtereenvolgende doorwaakte nacht te wachten, maar ja, hij speelde hier in deze auto wel de rol van jeugdige amant en dan hoort geklaag er niet bij. Laten we hier even stoppen, zei Rocío, het is hier zo zalig stil, vind je niet? Ze vonden een parkeerplaatsje achter een rotsblok en terwijl hij op wilskracht alleen Rocío van achteren nam en zij over de kofferbak hangend op volle sterkte de zalige stilte doorbrak, vroeg de ondergrondse reiziger zich af met hoeveel minnaars dit crisiswijf hier al geweest was en hij was benieuwd hoe lang hij nog zou meegaan, deels uit zuivere belangstelling en deels omdat de sportman in hem niet graag een slechte prestatie neerzette.

Geen opmerkingen: